donderdag 4 oktober 2012

uitbater

Een café-eigenaar, de baas van een bioscoop, iemand met een winkel, de directeur van een casino: er bestaat een woord dat al die mensen in één keer aanduidt. Uitbater. Een ander woord daarvoor is exploitant.

uitbater (of exploitant) betekent: 'iemand die een onderneming heeft en daar geld mee verdient'

Meestal wordt dit woord bij winkels of uitgaansgelegenheden gebruikt, zoals cafés, restaurants, theaters en bioscopen. De uitbater is niet altijd de eigenaar van het gebouw, maar wel van het bedrijf dat het gebouw gebruikt, en hij verdient zijn geld met wat hij daar doet en verkoopt.

In uitbater zit het woord baat. Dat betekent 'winst', 'voordeel' of 'nut', en je komt het in de taal op allerlei manieren tegen:
  • De Nederlandse staat verdient veel aan de aardgasbaten. (Dat is de winst uit het gas in de Nederlandse bodem.)
  • Deze week wordt er gecollecteerd ten bate van de Dierenbescherming. (Het geld dat de collecte oplevert, wordt besteed aan dieren.)
  • Baat het niet, dan schaadt het niet. (Het levert misschien geen gunstig resultaat op, maar het is ook niet schadelijk.)
  • Zelfs de negen voor zijn mondeling mocht niet meer baten: hij kreeg een onvoldoende voor Frans op zijn rapport. (Het hielp hem niet meer.)
Extra
Het werkwoord uitbaten bestaat ook, maar komt niet zo veel voor. We zeggen vaker 'runnen': je runt een kledingzaak of een café. Een ander woord is exploiteren. Dat betekent behalve 'uitbaten' ook 'uitbuiten'. Als je iemand uitbuit, wordt die persoon er slechter van (te weinig loon, te veel werk of heel vervelend werk). Je wordt dus rijk dankzij misbruik van mensen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten